Inheemse en tribale volken in Suriname eisen van de regering om voorlopig geen gronden uit te geven waar zij wonen, totdat hun collectieve rechten, in het bijzonder hun grondenrechten, wettelijk zijn erkend. Dit verzoek werd gedaan door Muriel Fernandes, voorzitter van de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS), tijdens een ontmoeting met parlementsvoorzitter Marinus Bee. Zij heeft gisteren een verklaring overhandigd aan de parlementsvoorzitter.
Fernandes benadrukte het belang van erkenning van de grondenrechten van inheemse en tribale volken en het stopzetten van de gronduitgifte in het binnenland, terwijl zij bezig zijn met de nodige voorbereidingen. “Weet je hoeveel grond er in het binnenland wordt uitgegeven, terwijl wij bezig zijn met allerlei voorbereidingen?” zegt Fernandes.
De inheemse en tribale volken hebben al langere tijd te maken met onzekerheid over hun grondenrechten en de uitgifte van hun land aan derden zonder hun toestemming. Verschillende dorpen hebben continue te maken met gronduitgifte in en rondom hun leefgebied. Dit gaat ons doodmaken, benadrukt Fernandes, want de volkeren hebben het al moeilijk.
De verklaring is tot stand gekomen tijdens een krutu te Powakka op 10 februari. Bij deze krutu is afgesproken dat er een standpunt aan de regering en De Nationale Assemblee zal worden gepresenteerd over de conceptwet Collectieve rechten van inheemse volken en tribale volken.’ Ze vragen dat de conceptwet ‘Grondconversie’ niet wordt behandeld of goedgekeurd alvorens de collectieve rechten in het bijzonder grondenrechten, van de inheemse en tribale volken wettelijk zijn erkend en beschermd.
Zo is in de verklaring opgenomen dat in de begripsbepalingen er een toevoeging is dat de collectieve eigendomsrechten beperkt mogen worden. Voorts is er nog een nieuw lid toegevoegd dat hun collectieve rechten beperkt zouden mogen worden. De vertegenwoordigers zien dit als een dubbele beperking, en ook nog discriminatoir want deze beperking wordt heel specifiek, bij wet, aan inheemse en tribale volken opgelegd en dat is op zichzelf een zeer discriminatoire benadering. Zij benadrukken dat dit volstrekt onacceptabel is. Concreet eisen zij dat de beperkingen in het desbetreffende artikel 2 lid 4 en vooral die in artikel 3 lid 1 letter d sub (i) worden verwijderd.
Artikel 7 over de voorgestelde Grondenrechtenkamer is voor de groep een zorgpunt en zelfs een potentiële nieuwe schending van hun collectieve rechten; dat was het reeds in het eerste herziene concept zoals ingediend door de president in juli 2021. Hun zorgpunt is dat een goed geschillenbeslechtingsorgaan volledig onpartijdig en ook deskundig moet zijn. Hun ervaring is dat er heel weinig deskundigheid en ervaring in Suriname aanwezig is als het aankomt op de collectieve rechten van inheemse en tribale volken, en dat er weinig mensen zijn die echt onpartijdig zijn, hetzij vanwege politieke of economische banden en belangen.
De beoordelingscriteria voor het beslechten van geschillen en de zwaarte van argumenten (bijvoorbeeld afweging van individuele versus gemeenschapsbelangen en economische versus culturele belangen), zijn in dergelijke gevallen niet slechts wat in de Surinaamse wet is vastgelegd (wat in dit geval heel minimaal is), maar er spelen aspecten mee zoals hun traditionele en spirituele binding met hun grondgebieden en hun afhankelijkheid van de natuur in relatie tot hun cultuur en identiteit.
Er gaan afwegingen gemaakt moeten worden tussen individuele rechten en belangen, en collectieve rechten en belangen van hele volken en gemeenschappen. Zal zo’n nieuw orgaan daar wel toe in staat zijn, echt onpartijdig en deskundig? vragen ze zich af.