Live nieuws en radio streams uit Suriname!


Home » Surinaams nieuws » Het lezen en schrijven door slaven

Het lezen en schrijven door slaven

Leren van geschiedenis 72         

Recentelijk heeft de minister van onderwijs bekendgemaakt dat 45% van onze bevolking slechts het niveau heeft van de vierde klas van de lagere school. Dit betekent dat vloeiend lezen en schrijven voor deze groep een probleem lam zijn. Dit werkt natuurlijk door in allerlei facetten van het dagelijks leven, van het inschrijven voor faciliteiten van de overheid tot aan het lezen van instructies. Vooral nu, met het verstrekken van allerlei voorzieningen voor minder bedeelden, en de huidige digitalisering. 

In de situatie van de slavernij herhalen we elkaar steeds, of feiten kloppen of niet. Veel van de kennis over die periode is opgepikt van anderen, bijvoorbeeld via slavernijfilms als ‘Mandingo’. Maar we moeten beseffen dat elke kolonie andere, specifieke regels had, zelfs op Curaçao was het anders dan in Suriname. Zo wordt steeds gezegd, herhaaldelijk, dat het slaven was verboden te lezen en schrijven. Dit beeld wordt bevestigd doordat er voor Suriname geen (bekende) documenten zijn overgebleven, door hen geschreven. Dan is het interessant als blijkt dat al in 1722 iemand daar in de Nederlanden heel andere ideeën over had.

Geld voor scholing van slaven

De heren Buis en Van Sommelsdijk boden in de vergadering van de Sociëteit te Amsterdam een uittreksel aan uit een testament van wijlen Abel Tassin D’Alonne. Deze had een bedrag van tienduizend gulden ter beschikking gesteld om de negers en slaven in Suriname te leren lezen en schrijven. Een bredere uitleg is vervat in de samenvatting van uiterste wil van de heer Abel Tassin D’Alonne: ‘Ik…. verklare bij deze alsnog te approberen mijn testamentaire dispositie, voor de notaris Pieter van Schagen en zekere getuigen hier te Den Haag gepasseerd op 16 juli 1722’, inhoudende dat na zijn overlijden alle punten zullen worden nagekomen. 

Daarnaast had hij een Engels testament opgemaakt op 1 juli 1721, waarin was opgenomen dat de helft van het laatste vijfde deel van zijn Engelse goederen voor dit doel bestemd was, en wenste hetzelfde nu te doen voor zijn Hollandse bezit. Hij bestemde een bedrag van tienduizend gulden, uitgeteld te worden in de handen van de eigenaars van de kolonie Suriname. Dat zou in een vast fonds komen waarin de opbrengsten gestort worden van zijn land, huis en obligaties en de jaarlijkse winsten. Dit moet dan worden ingezet ten behoeve van personen, hetzij schoolmeesters of predikanten, die door de heren eigenaars van Suriname worden aangesteld om de kinderen van de negers of andere slaven – of ook de slaven zelf, zo zij daartoe begerig zijn – te leren lezen en schrijven, en hen te catechiseren, op te voeden en tot het christendom over te brengen.

Speciaal fonds

D’Alonne benadrukte wederom dat dit zijn laatste wil was, ondertekende en zette er zijn cachet onder, een zegel in rode lak, gedrukt op 29 juli 1722. Wat hij gelegateerd heeft tot ‘de bekering van de Guineese slaven ‘t zij kinderen of anders’ mag aan niemand anders dan in de handen van de heren Van Sommelsdijk en Aert Buys, pensionaris van de stad Amsterdam, overgedragen worden. Zoals geaccordeerd op 1 november 1723, medeondertekend door publieke notaris G. de Cretser.

De beide heren lieten weten dat er een plan moest komen om bij hun overlijden, iemand van de Tafel van de Sociëteit hun plaats te laten innemen. 

Op 13 augustus gaf van Sommmelsdijk aan dat er ‘eerst maar honderd duizend gulden en naderhand honderdvijftig gulden voor het derde part’ aan hem was overgedaan. Verder was hij niet gekomen, ondanks dat hij de West Indische Compagnie diverse keren had verzocht een nadere en meerdere voldoende antwoord te geven. Deze zaak moest nader beargumenteerd worden door de heren van de Tafel van de Sociëteit. Rekening houdende met de ontwaarding van het geld, zou er liefst zo snel mogelijk vergaderd moeten worden door de gedeputeerden van Amsterdam om de bedoelingen van het voorstel verder te bepalen. Dit werd uitgesteld tot na ‘t winterseizoen en zou gehouden worden, de eerste woensdag in de maand maart. Op 6 april 1735 werd de twee heren gevraagd meer obligaties aan te kopen uit de boedel van D’Alonne. Hoewel er in plaats van f10.000,- tot bekeringen van de slaven in 1735 (na dertien jaren dralen) nog maar f6250,- over.

Hoe het verder liep met dit initiatief leest u volgende week. 

Hilde Neus