Live nieuws en radio streams uit Suriname!


Home » Surinaams nieuws » Het leren lezen en schrijven van slaven (3)

Het leren lezen en schrijven van slaven (3)

Leren van geschiedenis 74        

De afgelopen twee weken is in deze rubriek aandacht geschonken aan een fonds dat de heer D’Allonne in 1722 in zijn testament naliet om de scholing van slavenkinderen in Suriname ter hand te nemen. Zoals gebleken, is daar niets van terecht gekomen. Over mooie plannen en goede intenties voor het onderwijs gesproken. De Sociëteit in Amsterdam heeft het niet opgepakt en uitgevoerd, en na ruim tien jaar was het geld verdampt. Helaas zien we dat ook gebeuren in Suriname, met de enorme leningen (bijvoorbeeld van de IDB) die aan onderwijsvernieuwing besteed moeten worden. Wat daarvan terechtkomt, weten we niet omdat de procedures en de uitkomsten totaal niet transparant zijn.

Nieuwe initiatieven in 1747

De pogingen tot slavenonderwijs zijn niet opgegeven. In 1747 heeft de Classis in Amsterdam een voorstel gedaan, rakende ‘de voortplanting van de christelijke godsdienst onder de Heidenen in Suriname’. Dit document was opgesteld op verzoek van de Sociëteit. Tot ‘zonderlinge blijdschap’ van de Classis – en onder dankzegging van God – is uit de monden van de gedeputeerden verstaan, naast de goede ijver en godsvruchtige neigingen van de heren van de Sociëteit, om de godsdienst te helpen voortplanten onder de inwoners, die tot nu toe in de blindheid van het heidendom leven. Dit kon gaan om ‘vrijlieden, van oude inboorlingen des lands afstammende, het zij mulatten, het zij slaven of slavinnen’.

De Sociëteit verwachtte van de Classis een programma van aanpak. En hoe dit zo snel als mogelijk uit te voeren. Na rijp beraad is een voorstel overgedragen.

Omdat er zonder onderwijs door bekwame leerkrachten, en de nodige boeken daartoe, geen hoop was om het peil van Christendom onder ‘de blinde heidenen’ te verspreiden, is enkele lidmaten van de gereformeerde kerk gevraagd hun aanstelling en bekwaamheid in orde te maken. Dit met lankmoedigheid, en op eenvoudige wijze. En mensen te betrekken van middelmatige leeftijd, niet genegen tot drankzucht, kuis, en eerbaar in woord en wandel. Waarvan goede getuigenissen zijn gegeven.

Verspreiding van de leer

Er zouden minstens twee leermeesters naar Paramaribo vertrekken om hun werk onder de huisslaven op te starten. Als het goed liep, zou ook in Commewijne, Cottica en Perika op de plantages dit kunnen worden voortgezet. Vooraleerst onderwezen zij de huisslaven van 

Gereformeerden, eventueel ook van andere gezindten en zelfs Joden, als zij dat wensten. Ze werden verdeeld over de wijken, om tweemaal per week voor in ieder geval een uur (op een tijdstip dat hun meester het beste uitkwam) te onderwijzen in de christelijke basisleer.

En daarbij de leerlingen inboezemen dat zij verplicht waren God te vrezen en hun meesters en meesteressen alle eer, trouw en gehoorzaamheid uit liefde te bewijzen. Volgens de bijbel Eph: 6: 5, Collof 3: 22.1, Tim: 6:1:2, Pet: 2: 9:10.1, Petr: 2,18. Het moest duidelijk zijn dat hen dit niet tot vrije lieden zou maken, of hen van dienstbaarheid aan de wereld zou ontslaan. Maar ‘hun meesters met meer hoogachting en liefde te dienen’, volgens Corinth: 7:20:22.3. Verder konden de leermeesters de slaven en slavinnen, zeker de jonge, leren lezen in het Neger Engelsch en ook voor het zingen. Daartoe moesten boeken moeten worden vertaald en gedrukt.  

Procedures

De onderwijzers waren ondergeschikt aan de kerkenraad in Suriname, en zouden elke maand het aantal leerlingen opgeven en verslag doen van hun vorderingen. Uiteindelijk werden deze als lidmaten (na het afleggen van hun belijdenis) in de kerk aangenomen. Het was daarom goed alle te onderwijzen slaven in de kerk samen te laten komen, om een proeve te nemen van hun vorderingen. De Sociëteit zou de meesters selecteren, daarna kon de kerkenraad de kwalificaties controleren, op dezelfde wijze als dat gebeurde voor de ziekenbezoekers naar Oost-Indië.

Hun contract, tegemoetkomingen (ten minste f 800,- per jaar) en werkzaamheden werden hen voorgehouden. Ze kregen vrijstelling van bepaalde belastingen, en mochten naast hun taak geen andere werkzaamheden doen. Ze moesten zich alleen met het onderwijs der slaven en slavinnen, zonder enige voordelen, bezighouden. Ze committeerden zich voor zes jaar, en moesten na aankomst in Suriname bereid zijn de ‘eigene gewone taal der slaven, zijnde het Neger Engelsch’, te leren. Om zo in staat te zijn hen in hun eigen taal te kunnen onderwijzen. Er zou een schrijven naar de Classis in Paramaribo gaan, om hen de zaak bekend te maken, en dit zeer heilzaam werk aan de eigenaren der slaven ‘smakelijk zoeken te maken’. En hen ten voorbeeld te dienen.

Ook dit project is niet goed van de grond gekomen, toen. Op het waarom zal ik nog terugkomen.

Hilde Neus