Live nieuws en radio streams uit Suriname!


Home » Surinaams nieuws » ‘Een paar jaar contractarbeid is niet te vergelijken met tweehonderd jaar slavernij’

‘Een paar jaar contractarbeid is niet te vergelijken met tweehonderd jaar slavernij’

Ruim tweehonderd jaar was Nederland actief betrokken bij de trans-Atlantische slavernij. Gevangen genomen Afrikanen, die als handelswaar naar de Amerika’s en Caribische eilanden werden verscheept en verkocht om vervolgens gedwongen zware arbeid te verrichten op de plantages. Hoe barbaars en onmenselijk deze zwarte bladzijde van de geschiedenis is, ontleedt onderzoeker Nizaar Makdoembaks in een tweeluik over de slavernij in Suriname. “De manier waarop plantagehouders met slaafgemaakten omgingen, weerspiegelt de wreedheid van de slavernij. Een paar jaar contractarbeid is daarom niet te vergelijken met tweehonderd jaar slavernij”, zegt de auteur.

Tekst en beeld Audry Wajwakana

Premier Mark Rutte heeft vorig jaar de betrokkenheid van Nederland in de trans-Atlantische sla-vernij bevestigd en erkend dat die periode een misdaad was tegen de menselijkheid. Namens de Nederlandse staat bood hij excuses aan voor het Nederlands slavernijverleden. “Dat is mooi en waar, maar hoe zag de misdaad tegen de menselijkheid er uit? Door het verbeelden en verwoorden van de misdaad die in de archieven te vinden zijn, zie je de grondslag dat er herstelbetaling moet komen”, benadrukt Makdoembaks.

Geboorteplaats

Het eerste deel van de tweeluik is getiteld ‘Polaks slavernijverleden en Beekes genitaal verminkte Sophia’. In dit verhaal voert Makdoembaks de lezer terug naar zijn geboorteplaats aan de Calcuttastraat, die tegenwoordig onder het ressort Beekhuizen valt. Het is nu, net als de meeste wijken in Paramaribo, druk bewoond. “En ook erg verruwd”, verzucht de auteur.

“Hij had de slaafgemaakte vrouw Sophia met een mes aan haar genitaliën verminkt en ze werd daarna levend gekookt”

De buurt wordt geteisterd door inbraken en berovingen. Hij brengt de Ware Tijd naar zijn voormalige woonhuis. De familie is nog eigenaar van het terrein dat door zijn grootouders was gekocht voor zijn moeder en haar broer. Op het terrein staan twee huizen:  één op hoge neuten dat verhuurd wordt en een houten flatwoning, die leeg staat. Op het erf staan vruchtbomen en enkele honden houden de wacht.

Het gesprek wordt enkele keren verstoord door het geluid van laagvliegende vliegtuigen bij het nabijgelegen vliegveld Zorg en Hoop. Hij kan zich nog goed herinneren dat de buurt grotendeels uit de twee grote bevolkingsgroepen bestond: Afro-Surinamers en Hindostanen.

Als kleuter, in de begin jaren vijftig, maakte Makdoembaks mee hoe Afro-Surinaamse vrouwen treurliederen zongen en middels drank, voedsel en giften eerbetoon brachten aan hun families, voorouders en goden. “Dat heeft altijd een diepe indruk op me gemaakt. Pas nadat ik deze studie heb gedaan begrijp ik waarom ik er stil van werd.”

Beekhuizen en Ephraimzegen

Het zuidgedeelte van Paramaribo tussen de Suriname- en Saramaccarivier, waar de geboorteplaats van Makdoembaks ook onder viel, was tijdens de slavernijperiode in de achttiende eeuw een gebied van verschillende plantages, waaronder houtplantages. In ‘Polaks slavernijverleden en Beekes genitaal verminkte Sophia’ belicht de onderzoeker het wangedrag van de plantage-eigenaren Hermanus Beeke en Ephraim Polak uit de achttiende eeuw.

Makdoembaks stuitte in de archieven op een rechtszaak van het Hof van Politie en Criminele Justitie in 1777 tegen Hermanus Beeke. Hij had de slaafgemaakte vrouw Sophia met een mes aan haar genitaliën verminkt en ze werd daarna levend gekookt. De vrouw overleefde deze wreedheid niet. Eerder, rond kerst 1776, had deze Beeke zich al schuldig gemaakt aan mishandeling van slaafgemaakten en het kappen van een slavin die behoorde aan Polak.

Deze verhuurde slaafgemaakten aan het staatsleger van kolonel Louis Fourgeoud voor het uitroeien van onderduikers en stond bekend voor het verhongeren van slaafgemaakten. Naar deze  twee personen uit de geschiedenis zijn de ressorten Beekhuizen en Epraimze-gen in zuid-Paramaribo vernoemd . De onderzoeker vindt het daarom belangrijk dat deze verhalen zoals die in de archieven te vinden zijn ook worden verteld.

“Mensen die voor contractarbeid naar Suriname werden gehaald, werden misleid. Maar dat is niet te vergelijken met de mensen die ontvoerd zijn en gebracht werden naar een ander werelddeel”

In het tweede deel van de tweeluik getiteld ‘Coffij Makka Makka en het verzet van de Kwinti’ belicht Makdoembaks de geschiedenis van de Kwinti marrons. Over hen is er heel weinig geschreven. Wel doen er over hun ontstaan verschillende verhalen de ronde. Zo zou Coffij uit Berbice, dat ook een gebied was van de Hollanders naar Suriname zijn gevlucht.

Een ander verhaal is dat deze groep uit het Corantijn gebied komt. “Iedereen probeert een verklaring te geven, maar uit archiefstukken komen de drie leiders Bokkoe, Coenda en Coffij uit deze groep naar voren, die zich in de bossen schuilhielden”, zegt Makdoembaks. Deze onderduikers werden door de koloniale overheid Coffij Makka Makka genoemd.

Frappant aan deze groep onderduikers is volgens Makdoembaks dat zij van meet af aan probeerden vreedzame, zelfvoorzienende gemeenschappen op te bouwen, onttrokken aan het oog van de koloniale overheersers. Ze wilden in volwaardige nederzettingen een onbekommerd landbouw- en visserijbestaan opbouwen. In zichzelf vormde deze groep geen bedreiging.

Het koloniale bewind zag dat anders en lokte met geweld meer geweld uit. Het vermoeden is dat deze groep al sinds 1711 bestond en eerst aan de kuststrook tussen de monding van de Suriname- en Saramaccarivier leefde. Vanwege de steeds blijvende achtervolging bracht Coffij zijn volk in het Beneden-Saramacca gebied naar Coppename toen de grond de groep te heet werd onder de voeten.

Hij was persoonlijk betrokken bij belangrijke acties van deze groep tussen 1770 en 1790. Het succes van het Kwintiverzet is volgens het onderzoek van Makdoembaks grotendeels te danken aan deze Coffij. “Hij verdient het daarom om de heldenstatus als die van Boni, Baron en Jolicoeur te krijgen. De rode draad van dit boek is om ook aan te geven hoe belangrijk deze groep was. Een historicus die onderzoek naar hen in 1948 deed, dacht dat ze uitgestorven waren”, zegt de auteur.

Niet te vergelijken

De tweeluik is in verband met 160 jaar afschaffing slavernij uitgebracht. Voor de schrijver is het belangrijk om de Surinaamse geschiedenis vast te leggen. Het stoort hem dan ook dat slavernij en contractarbeid door sommige mensen in organisaties die zich bezighouden met cultuur, erfgoed en geschiedenis in één adem worden genoemd. “Zo toon je geen respect. Slavernij was zo onmenselijk, zo barbaars. En dat meer dan tweehonderd jaar lang. Dat kan je niet gewoon met een paar jaar contractarbeid vergelijken”, zegt hij.

Om dat nog meer te benadrukken haalt hij aan dat de mensen die voor contractarbeid naar Suriname werden gehaald misleid werden. “Maar dat is niet te vergelijken met de mensen die ontvoerd zijn en gebracht werden naar een ander werelddeel. Zij hadden geen contact meer met hun familie die zij achterlieten. De contractarbeiders konden nog via briefwisseling contact hebben met hun naasten of stuurden geld voor ze op.”

Alle publicaties van Makdoembaks zijn gratis te downloaden op zijn website. Met deze twee nieuwe publicaties hoopt hij dat een programma zal ontstaan voor meer kennisoverdracht over cultuuruitingen. “Men zou een situatie op de plantage kunnen oppakken en de infor-matie hierover steeds blijven delen. Zo werk je aan een stukje begrip”, stelt de onderzoeker.