Live nieuws en radio streams uit Suriname!


Home » Surinaams nieuws » De open vraag aan een wetgevingsjurist!

De open vraag aan een wetgevingsjurist!

Nu de kwestie van de uitgifte van een noodpaspoort zo breed is uitgemeten in de Surinaamse samenleving en zelfs door een specialist van het Centraal Bureau voor Burgerzaken, de heer Anton Paal, is verdedigd, rijst de vraag of de wet van 17 mei 2022, houdende regels omtrent reisdocumenten (S.B. 2022 no. 54) niet inwerking is getreden ondanks de slotbepaling van artikel 25 lid 3 onder meer luidende: “Zij treedt op een door de president van de republiek Suriname te bepalen tijdstip inwerking”.

Artikel 80 van de grondwet: “Alle ontwerpen van wet, door De Nationale Assemblee (DNA) goedgekeurd en door de president bekrachtigd, verkrijgen kracht van wet na afkondiging”. Met andere woorden: nadat een wetsontwerp is goedgekeurd in DNA en door de president is bekrachtigd en afgekondigd (gepubliceerd) heeft het pas wetskracht.

Maar om het in werking te doen treden bepaalt artikel 118 van de grondwet: “De wijze van afkondiging van wetten en staatsbesluiten en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindend te zijn, worden door de wet geregeld”. Welke wet? niet in de wet.

Naar mijn mening is hier door de grondwetgever bepaald dat bij wet zal worden geregeld wanneer de rechtsgevolgen zullen intreden en derhalve is het een wet die door de grondwet wordt gevorderd, dus een organieke wet. Deze wet is niet tot stand gebracht.

Dan wordt vanuit een beschikking geconcipieerd!
In de beschikking van de minister van Justitie en Politie d.d. 21 september 1992 no. 5414, houdende vaststelling “Aanwijzingen voor de Regelgevingstechniek”, komen enkele aanwijzingen voor die naar mijn mening niet daar thuishoren onder andere bij d. een slotartikel, regelende de inwerkingtreding en de afkondiging van de wet of staatsbesluit, waarin ook een citeertitel is opgenomen (bladzijde 55 e.a.).

In de beschikking wordt uitdrukkelijk gewezen op de gevaren dat bij afwijkingen van de hoofdregel de ontwerper van een regeling zich de maatschappelijke gevolgen daarvan dient voor te stellen. Punten van overweging zijn daarbij het vertrouwensbeginsel, de redelijkheid en billijkheid, de rechtszekerheid en het verrassingseffect.

Een regeling voorziet in haar inwerkingtreding; deze wordt zodanig geregeld, dat zij blijkt uit het Staatsblad waarin de regeling is geplaatst. Voor de inwerkingtredingsbepaling van wettelijke regelingen wordt over het algemeen één van de volgende modellen gebruikt:
a. “Deze wet/Dit staatsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1975”.
b. “Deze wet/Dit staatsbesluit treedt in werking met ingang van de dertigste dag volgende op die van haar/zijn afkondiging”.
c. “Deze wet? Dit staatsbesluit treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar/zijn afkondiging”.

Al deze aanwijzingen in de beschikking met betrekking de afkondiging en inwerkingtreding bij het redigeren van een wet, dienen op grond van artikel 118 van de grondwet in de daarin genoemde wet hun grondslag terug te vinden en niet in de beschikking. Daarbij kan/mag ook de afwijkende bepaling in artikel 25 lid 3 van de wet van 17 mei 2022, worden opgenomen.

De beschikking op basis van het Besluit Taakomschrijving Departementen (S.B. 1991 no.58) is na goedkeuring door de Raad van Ministers tot stand gekomen, maar is deels in strijd met de grondwet en kan niet gehandhaafd worden. Deze aanwijzingen moeten in de wet benoemd in de grondwet worden vervat.

Deze beschikking heb ik sinds 1992 onder ogen gehad in de hoedanigheid van waarnemend directeur op het ministerie van Binnenlandse Zaken, tijdens het resumeren om te worden uitgegeven ter bekendmaking in het Staatsblad van de Republiek Suriname.

Reeds toen had ik enkele bedenkingen met betrekking tot sommige aanwijzingen in de beschikking als regelgevingstechniek, welke ik onder de aandacht bracht van de toenmalige minister, Johan Sisal. Helaas is er door onze middelmatigheid niks van terechtgekomen.

Na jaren komen wij wederom de beschikking tegen op een cruciaal moment van onze staatkundige ontwikkeling. De vraag die moet worden beantwoord is of de toegepaste werkwijze staatsrechtelijk juist is of niet.

Eugène van der San